Wat is de betekenis van stommerik?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOMMERIK

m. (-en), domoor.

2025-07-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

stommerik

stom persoon. iemand die stom is; stom persoon; stommerd. Ook gebruikt als scheldwoord. Voorbeelden: Dat zijn de ergste stommeriken: zij die onzin uitkramen waar je in wezen over moet nadenken terwijl je op voorhand weet dat dat nadenken nergens toe leidt. Herman Brusselmans, De droogte, 2003 "Maar weet wel dat ik...

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stommerik

stommerik - Zelfstandignaamwoord 1. (pejoratief) iemand die ergerlijk stom doet Ik ben zelf een stommerik geweest. Woordherkomst Afgeleid van stom met het achtervoegsel -erik. Synoniemen stommerd

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stommerik

s., botmûle, mok, moksis, evelskoalle, okse.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stommerik

m. stommeriken (lomperd, domoor).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stommerik

m. (-en) stommeling. Syn. ➝ botterik.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Stommerik

Stommerik - m. (-en), domoor.

2025-07-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Stommerik

zie Domoor.