SPRAAK
v., 1. (w. g.) de handeling van spreken, het spreken: het is geen spraak maar zang; — op de spraak brengen, in opspraak brengen. 2. vermogen om zijn gedachten en gewaarwordingen aan anderen door hoorbare, soms ook door zichtbare tekenen, mede te delen; inz. het vermogen van de mens om te spreken: de vogels hebben een soort va...