SNOTTER
m., 1. snot; 2. (plat) neus: hij heeft het al in zijn snotter, hij merkt het al; 3. (Zuidn.) snotjongen.
Van Dale Uitgevers (1950)
m., 1. snot; 2. (plat) neus: hij heeft het al in zijn snotter, hij merkt het al; 3. (Zuidn.) snotjongen.
Wiktionary (2019)
snotter - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snotteren ♢ Ik snotter 2. gebiedende wijs van snotteren ♢ snotter! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snotteren ♢ snotter je?...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
kind, snotneus (informeel) Achteraf zei ik ter mijner verdediging, dat dit inderdaad een benaming was voor piepjonge mensen: snotneusje, snottertje, stinkerke. (Louis Paul Boon, Pieter Daens) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 2
Walter De Clerck (1981)
Snotjongen, snotneus, snotaap, kwajongen. En dan hoopt hij dat de geweldigaard tot bedaren zal zijn gekomen. En wat die snotter betreft, Klaus mag hem gerust voor zichzelf bewaren, hij trekt zijn aanbod in, hij wil, in zijn huis, geen uitstaans meer hebben met dat holengebroed, TEIRLINCK 1952, 1, 139.
Jozef Verschueren (1930)
('snottər) m. (-s) 1. Eig. snot. 2. Metn. Plat. neus : het in de hebben, het gewaarworden. 3. Metn. en Metf. snotjongen.
J.H. van Dale (1898)
SNOTTER - m. snot; (ook) neus; — (plat) hij heeft het al in den snotter, hij merkt het reeds.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: