SMEUÏG
bn. bw. (-er, -st), 1. smijdig; — (van spijzen) dikvloeibaar, gebonden: een smeuïg soepje; 2. lekker, smakelijk: iem. iets smeuïg maken; smeuïg vertellen; smeuïge taal, vol plastische, karakteristieke uitdrukkingen, levendig en aangenaam in het gehoor vallend.