Wat is de betekenis van serpeling?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Serpeling

m. (-en) kleine zoetwatervis met dikke kop (Leueiscus grislagine); wordt tot 25 cm lang; ook gruis geheten.

2025-07-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

serpeling

zoetwatervis. zoetwatervis met een slank lichaam met een licht geelgrijs tot groengrijze kleur, een onderstandige bek, een knobbelneusje en gelige ogen die leeft in snelstromend water in beken en rivieren in Noord-Europa en Azië. Voorbeelden: De serpeling is een visje van stromende wateren. Voor een geslaagde paai zijn schone wa...

2025-07-25
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Serpeling

(Leuciscus leuciscus), Gruis of Springer, kleine zoetwatervis beh. tot de karpervissen*.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

serpeling

m. serpelingen (zoetwatervis; Lat. leuciscus leuciscus).

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

serpeling

('serpsling) m. (-en) witvis.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Serpeling

m. (-en), Leuciscus leuciscus, vissoort uit de groep karperachtigen, een tot ca. 30 cm lange voorn. De serpeling komt bij voorkeur voor in helder stromend water, van Zuid-Frankrijk en Ierland tot Oost-Siberië; hij ontbreekt in zuidelijk en arctisch Europa en Azië. In Nederland is de serpeling tegenwoordig schaars (grote rivieren). Hij i...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SERPELING

SERPELING - m. (-en), kleine visch met dikken kop (leuciscus vulgaris) die in zoetwater leeft; wordt tot 25 cM. lang.