Scindo
scĭdi, scissum (3); 1. eig., splijten, scheuren, verscheuren, doorklieven, doorsnijden, epistolam, Cic., vestem, Liv. aquas (van het schip), Ov., vallum, uitrukken, Caes., agmen, doorbreken, Tac., mater scissa comam, met uitgerukt haar, Verg., aequor ferro, ploegen, Verg.; poët., (een weg) banen...