Scherpen
(scherpte, heeft en is gescherpt), 1. scherp of scherper van snede of van punt maken, slijpen, wetten: een zwaard, een zaag scherpen; — een zeis scherpen, haren; een potlood scherpen, aanpunten ; — de kat scherpt haar nagels ; — (Zuidn.) zijn tanden op iets scherpen, er gretig naar zijn; 2. e...