Schepel
o. (-s), 1. (Zuidn.) grote, platte houten schop met lange steel om graan en aardappelen op te scheppen of om te zetten; 2. inhoudsmaat voor droge waren ; oudt. ¼ van een Amsterdams mud ; thans = 0.1 hl of 1 Dl; — met schepels, met grote hoeveelheden; — (spr.) om iem. goed te kennen, meet men eerst een schepel zout met...