schemp
(1909) (Barg.) gemene loer. • Zij deed haar boezelaar en den doek weer over 't bord, terwijl ze vervolgde: ‘In de buurt zal uwe nou niet meer over d'r hooren redekavelen of praten, want ik ben rond gegaan en heb verteld hoe de vork in de steel zat en ze zeïen allemaal: we hebben die stumperd een onverdiende schemp aangedaan; alleen...