Wat is de betekenis van Scheluw?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheluw

bn. bw., scheef, scheel; (timm.) verwrongen, uit het platte vlak gebogen; scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheve planken.

2025-07-23
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Scheluw

Scheef.

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheluw

adj. & adv., skelf, skel.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheluw

1. bn. (scheel vero.; houtbewerkers: onregelmatig enigszins uit het vlak gebogen): platen, in de lengte scheluw; 2. bw. (scheel vero.; enigszins uit het platte vlak): dat dak ligt scheluw; het scheluw trekken v. hout.

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

scheluw

('sche:luw) bn. en bw. 1. scheel, scheef. 2. door ongelijke krimping scheef getrokken: hout.

2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Scheluw

bn. en bw., enigszins uit het platte vlak gebogen; scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheve planken.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Scheluw

Scheluw - bn. bw. scheef, scheel; (timm.) scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheeve planken; — (zeew.) (van een stuk hout) scheluw zijn, schot hebben.

2025-07-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)