Scheluw
bn. bw., scheef, scheel; (timm.) verwrongen, uit het platte vlak gebogen; scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheve planken.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., scheef, scheel; (timm.) verwrongen, uit het platte vlak gebogen; scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheve planken.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
1. bn. (scheel vero.; houtbewerkers: onregelmatig enigszins uit het vlak gebogen): platen, in de lengte scheluw; 2. bw. (scheel vero.; enigszins uit het platte vlak): dat dak ligt scheluw; het scheluw trekken v. hout.
Jozef Verschueren (1930)
('sche:luw) bn. en bw. 1. scheel, scheef. 2. door ongelijke krimping scheef getrokken: hout.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw., enigszins uit het platte vlak gebogen; scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheve planken.
J.H. van Dale (1898)
Scheluw - bn. bw. scheef, scheel; (timm.) scheluw hout, door ongelijke krimping gedraaide, scheeve planken; — (zeew.) (van een stuk hout) scheluw zijn, schot hebben.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: