Wat is de betekenis van schele?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schele

gemeensl. zn. (-n), die scheel is; — (zegsw.) schelen zijn de mooisten niet, wederwoord op de uitroep „wat kan mij dat schelen!”

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schele

schele - zelfstandig naamwoord uitspraak: sche-le 1. iemand die scheel ziet ♢ vroeger werd mijn broertje uitgescholden voor 'schele' 1. zalig zijn de schelen, want zij zullen God dubbel zien [schee...

2025-07-25
Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Schele

SCHELE, (RADBOUD HERMAN) Heer van Veenbrugge en Welberg, Drost van Ysselmuiden: man van aanzienlijke geboorte, en, ’t geen nog hooger gaat, van uitmuntende persoonlijke hoedanigheden, bij het naageslagt niet genoeg bekend, verdient, om meer dan ééne reden, door middel van ons Woordenboek, der vergeetelheid ontrukt...