Scheiden
(scheidde, heeft en is gescheiden), I. overg., 1. de aaneensluiting, samenhang, verbinding verbreken of verbroken houden van of tussen het genoemde; in de ruimte: een brede gracht scheidde ons van het kasteel; de Pyreneeën scheiden Frankrijk en Spanje; — verdelen: een kamer door schotten in tweeën, vieren scheiden...