Wat is de betekenis van Rush?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rush

(Eng.), m. (-es), 1. (bij harddr.) voorsprong van een paard, waarbij het een ander inhaalt of voorbijsnelt ; 2. stormloop, plotselinge toestroming van mensen, inz. naar een plaats waar goud en diamanten gevonden worden (goldrush).

2025-07-28
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

rush

(zelfstandig naamwoord) [mensen] stormloop, (grote) toeloop [paard] versnelling, (tussen)sprint [sport] uitval [film] ruwe opname, (draai)dagstrook - 's Avonds bekijken regisseur en filmploeg de ruwe opnamen. Ze gaan na welke van de dagstroken goed zijn en welke sc?nes ze opnieuw gaan draaien. [drugs] flitsroes, stootroes [vogels] s...

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

rush

(1970+) (< Eng.) (drugs) idem als flash*. • Vaak mengt men cocaïne en heroïne in een 'cocktail' of 'speedball' of wordt de terugslag opgevangen met rohypnol. Want de 'rush' van cocaïne is sterk, maar kort en kent bij intensief gebruik na een kwartier een zeer sterke terugslag. (NRC Handelsblad, 11/03/1993) • Een dierent...

2025-07-28
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Rush

Rush - (Eng.) laatste krachtinspanning, sprint (naar de eindstreep).

2025-07-28
Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

rush

Engels voor laatste krachtsinspanning, sprint (naar de eindstreep). Vrijwel zijn gehele loopbaan (van 1964 tot en met 1970) reed Den Hartog in dienst van Anquetil. Den Hartog is nog altijd niet tevreden over de financiële afwikkeling van de Tour die hij in dienst van Jan Janssen reed. De razende rush van de kopman naar de laatste gele trui zag Den...

2025-07-28
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Rush

[Eng., van Anglo-Fr. russher, van OFr. rehusser of ruser = terugdrijven] 1. plotselinge snelle toeloop van pers. naar een bep. plaats; -rush (gesch.) massale trek van goudzoekers naar vindplaats van goud (bijv. Alaska); rushhour, spitsuur; 2. snelle stormloop; 3. (sp) snelle ren voorwaarts, gevolgd d...

2025-07-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Rush

stormloop; stuk ongemonteerde film

2025-07-28
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Rush

de voorsprong die een paard bij wedstrijden neemt; stormloop van mensen naar plaatsen, waar geld te verdienen is (bijv. goldrush).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

rush

I. 1. bies; not worth a rush, geen sikkepit waard; 2. matten [stoelen]; II. 1. (voort)snellen, ijlen, stuiven, schieten, rennen, stormen, jagen; zich storten; stromen; ruisen; 2. aan-, losstormen op, bestormen, stormlopen op; overrompelen; (voort) jagen; in allerijl zenden; haast maken met; rush matters, overijld te werk gaan; rush at, afschieten o...