Wat is de betekenis van Ruf?

2025-07-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Ruf

roep, schreeuw; beroeping (van professor, dominee); roep, reputatie; telefoonnummer; einen Ruf erhalten, beroepen worden; er steht im Ruf, hij heeft de naam, de reputatie.