Rot, rot
1. rot: rood; keel (wapenkunde); die Rote Erde, Westfalen; eine rote Führte, een spoor van aangeschoten wild; keinen roten Heller besitzen, geen rode cent bezitten; Roten trinken, rode wijn drinken; heute rot, morgen tot, vandaag in volle fleur, morgen dood. 2. Rot: het rood; rouge; harten (Duitse kaarten); Rot auflegen, rouge gebruiken.