Ronk
m. (-en), (Zuidn.) 1. ronkend geluid. 2. rondlopend gerucht: de ronk gaat, er wordt heimelijk verteld; een ronk van iets horen.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), (Zuidn.) 1. ronkend geluid. 2. rondlopend gerucht: de ronk gaat, er wordt heimelijk verteld; een ronk van iets horen.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
m. (Z.-N. 1 ronkend geluid; 2 rondlopend gerucht): 1. de ronk van een machine; 2. ik heb zo een ronk gehoord.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
(Roncq), gem. in Fransch-Vlaanderen (XI 144 E 2-3); ca. 6.700 inw., meerderheid Franschsprekend. Klooster: Zusters van de H. Teresia (Avesnes). Nijverheid en landbouw.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: