Rondlopen
(liep rond, heeft en is rondgelopen), 1. in de rondte lopen, een kring om een middelpunt doorlopen, in de rondte om iets heen lopen, zodat men op het punt van uitgang terugkomt: de minuutwijzer loopt eens in een uur rond; — met een bep. (schijnbaar object) die de ruimte noemt waar men of iets omheen loopt: ik héb tweemaal de...