Reutel
I. m., 1. het reutelen ; ademgeluid van iem. wiens longpijpen met slijm of bloed gevuld zijn, inz. van een stervende : hij heeft de reutel al (in de keel), hij zal wel spoedig sterven; 2. houten spaan waarmee de kalkmouw wordt leeggeschraapt; 3. (Barg.) op de reutel, op de lat, op krediet. II. v. (-s), (plantk., gew.) ratelaar.