Regaal
I. o., (vero., Zuidn.) realgar, rattenkruit; zegsw.: zo bitter als regaal. II. (<Lat.), I. bn., koninklijk; II. zn. o. (regalen), 1. gastmaal, smulpartij; 2. (vero.) orgelregister met tongwerk; — (ook) klein draagbaar orgel met slechts tongwerken; 3. (veroud.) (mv.) stukgoederen, niet tot de lading van een schip behorende; 4. gro...