rand (omlijsting)
m. (-en), 1. omtrek: de van het woud, de zoom; bij muntstukken, penningen e.d.: het smalle vlak begrensd door de omtrekken van de beide zijden: munten met een gladde of met een gekartelde 2. omlijsting: aan de van de zee; een brief met zwarte -, met rouwrand; de randen van een bril; vuile randen aan de deuren; de van de kaas; hoeden met slappe ran...