Wat is de betekenis van Provisor?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Provisor

(Lat.), m. (-s), 1. (R.-K.) geestelijke verzorger die met de tijdelijke zaken, b.v. van een klooster, een onderwijsinrichting, een stichting is belast; 2. (apoth.) gediplomeerd apotheker die in dienst van een ander aan het hoofd van een apotheek staat, en verantwoordelijk is voor het technisch gedeelte.

2025-07-24
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Provisor

[Lat. = verzorger] beheerder; bevoegd beheerder van een apotheek.

2025-07-24
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Provisor

geestelijk verzorger; beheerder van een apotheek

2025-07-24
Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

PROVISOR

→ Deken.

2025-07-24
Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Provisor

zie Procurator.

2025-07-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Provisor

plaatsvervangend apotheker; bestuurder (bijv. van oudemannenhuis).

2025-07-24
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Provisor

de bevoegde beheerder (niet-eigenaar) van een apotheek.

2025-07-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Provisor

provisor (plaatsvervanger v. apotheker).

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Prōvīsŏr

ōris, m. die iets voorziet; die iets vooraf bedenkt of verzorgt.