Prōsĭlĭo
ŭi (minder vaak īvi of ĭi) (4); 1. te voorschijn springen, - storten, - stormen, opspringen (van iets), repente, Cic., ab sede sua, Liv., e lecto, Suet., de navi, Iust., finibus suis, Verg.; ook overdr. van stromen bloed, vonken. | fig., vaga prosiliet frenis natura remotis, zal de perken te buiten gaan, Ho...