Wat is de betekenis van prollerig, prollig?

2025-07-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

prollerig, prollig

(1933) (eig. dik ingepakt) (stud.) onbeschoft, dikdoend. Afgeleid van: proleterig. • Gisteren zond ik je (als curiositeit) De Nieuwe Pers met den naamsteler E. de R. erin; eigenlijk goddank, dat Bep het niet is, het is werkelijk al te prollig. (Menno ter Braak & E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Deel 2. Gepubl. 1964. Gedateerd 30/10/...

Gerelateerde zoekopdrachten