Wat is de betekenis van Prŏfĭtĕor?

2025-07-28
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Prŏfĭtĕor

fessus sum (2); 1. in ’t alg., luid en openlijk -, vrijuit bekennen, - erkennen, absol., Cic., m. acc. c. inf., Cic.; part. pass., erkend, bekend, openbaar, culpa, Ov., mors, Phaedr., dux, Iust. 2. in ’t bijz., openlijk zich uitgeven voor, - zich verklaren, - zich noemen, se grammaticum, Cic., amicum,...

Gerelateerde zoekopdrachten