Wat is de betekenis van pram?

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

pram

(2013) (stud.) laat maar zitten! • Pram. (Utrecht) Laat maar zitten, laat maar barsten. (Elsevier, 09/02/2013, over studententaal) • Student 3: ‘Haha, zuur, wat ben je ook een moeilijke apaat.’ Student 2: ‘Ja pram, wat zit jij trouwens te gnerken, ik was daar tenminste en zat niet thuis te juinen omdat mijn hert in he...

2025-07-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pram

vrouebors (plat).

2025-07-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

pram

1. praam; 2. kinderwagentje; 3. handwagentje van de melkrondbrenger.

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

pram

pram zn. 'vrouwenborst' categorie: geleed woord Vnnl. prame 'knelling, benauwing' [1599; Kil.], pram 'vrouwenborst' in Het het dorst, wil het kintje ien prammetje, Geeft memmetje dan een soen 'heeft het dorst, wil het kindje de borst, geef dan mamaatje een zoen' [1642; WNT]. Vermoedelijk een afleiding van mnl....

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pram

Pram - v. (-men), (gemeenz.) vrouwenborst; — (Z. A.) kinderwagen; —BERG, m. (Z. A.) berg waarvan de toppen op vrouwenborsten gelijken.