prakkeseren, prakkezeren, prakkiseren
(vroege 18e eeuw) (inf.) overleg plegen; nadenken, piekeren. Afgeleid van praktiseren. Vgl. prakkedenken*. • Dat is, moet je weten, dat 'er binnen kort zoo verschrikkelijk veel gouden sequinen in de wandeling kwamen, dat de Raad had zitten prakkezeren dat 'er perfors, of valsche in den omgang moesten zijn, of dat men aan den verborgenen schat,...