potator
(19e eeuw) (< Lat.) dronkaard; drinkebroer; zuiplap. • (Het Nederduitsch glossarium van Bern. 1889) • Wat een idéaal voor een Hollandschen potator - gratis bitter - 't is om er een delirium van te krijgen! (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. 1897) • Niet alleen in de kroegen werd aan Bacchus geoff...