Poser
I. zetten, leggen, plaatsen, stellen; aanbrengen, aanleggen, ophangen [gordijn]; uitzetten [schildwacht]; inzetten; verzetten; af-, neerleggen; onderstellen; poser les armes, de wapens neerleggen; poser sa candidature, zich candidaat stellen; poser un domino, een steen aanzetten; poser une formule (un principe), een formule (een principe) opstellen...