Wat is de betekenis van Pof (3)?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pof (3)

Pof (3) - Pof bn. opgezet, bol, gezwollen : dat lint staat erg pof; — er pof uitzien. ongezond dik, pofferig.