Platbroek
m. (-en), (Zuidn.) laf, karakterloos mens.
Marc De Coster (2020-2025)
1) (16e eeuw) (scheldw.) impotente man; iemand bij wie de broek niet bol wil staan. Reeds bij C. Kilianus (Etymologicum teutonico-linguae): Plat-broecke: Eunuchus. • Wdb. op bredero. Platbroecke. Gesnedene. (Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. 1874) • Laten we naar de falende mannelijkheid gaan: ons woordenboek kent...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc de Coster (2007)
lafaard, bangerd; karakterloos persoon. Oorspronkelijk vooral in Vlaanderen gebruikt (naast platzak). Reeds bij Cornelissen en Vervliet. Zie ook schijtebroek. Platbroekerig betekent Taf, flauw’.Ruigaards in de zin van Roedi Schavaeys zullen hem een platbroek heten. (Herman Teirlinck, Het gevecht met de engel, 1952) ‘Je was de situatie...
Walter De Clerck (1981)
Ter aand. van een laf, karakterloos persoon: lafbek, bangerd; ook: lammeling, sufferd. - Zie ook de dialectwdb., o.a. C., J., R., S., T.B. en TEIRLINCK. Ja, de pastoor van Welriekende is niet zo stoutmoedig als het een onafhankelijke priester mocht betamen. Maar de kerk, waarover hij toch in de eerste plaats heeft te waken, leeft van de goedertier...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: