Wat is de betekenis van platbroek?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Platbroek

m. (-en), (Zuidn.) laf, karakterloos mens.

2025-07-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

platbroek

1) (16e eeuw) (scheldw.) impotente man; iemand bij wie de broek niet bol wil staan. Reeds bij C. Kilianus (Etymologicum teutonico-linguae): Plat-broecke: Eunuchus. • Wdb. op bredero. Platbroecke. Gesnedene. (Bijdrage tot een Middel- en Oudnederlandsch woordenboek. 1874) • Laten we naar de falende mannelijkheid gaan: ons woordenboek kent...

2025-07-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Platbroek

lafaard, bangerd; karakterloos persoon. Oorspronkelijk vooral in Vlaanderen gebruikt (naast platzak). Reeds bij Cornelissen en Vervliet. Zie ook schijtebroek. Platbroekerig betekent Taf, flauw’.Ruigaards in de zin van Roedi Schavaeys zullen hem een platbroek heten. (Herman Teirlinck, Het gevecht met de engel, 1952) ‘Je was de situatie...

2025-07-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

platbroek

Ter aand. van een laf, karakterloos persoon: lafbek, bangerd; ook: lammeling, sufferd. - Zie ook de dialectwdb., o.a. C., J., R., S., T.B. en TEIRLINCK. Ja, de pastoor van Welriekende is niet zo stoutmoedig als het een onafhankelijke priester mocht betamen. Maar de kerk, waarover hij toch in de eerste plaats heeft te waken, leeft van de goedertier...

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

platbroek

m. platbroeken (Z.-N. karakterloos mens, lafaard).

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

platbroek

m. (-en), (gew.) lafbek, lammeling.

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Platbroek

Platbroek m. (-en), (w. g.) gesnedene, gelubde.

Gerelateerde zoekopdrachten