Planter
m. (-s), 1. die plant; 2. eigenaar van een plantage; 3. pootaardappel, poter.
Muiswerk Educatief (2017)
planter - zelfstandig naamwoord uitspraak: plan-ter 1. iemand die planten in de grond zet of laat zetten ♢ deze planter heeft 1000 bomen geplant 2. eigenaar van een plantage ♢ mijn overgrootvade...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
I. planten; beplanten, aanplanten, poten; aanleggen [laan]; (in)zetten, plaatsen, oprichten, opslaan; planter un baiser (un soufflet), een kus (klap) geven; aller planter ses choux, buiten stil gaan leven; planter un poignard dans le cœur, een dolk in 't hart stoten; planter sa tente, zijn tent(en) opslaan; planter là qn., iem. in...
M. J. Koenen's (1937)
m. planters (1 iem., die plant: bomen, gewassen enz., inz. iem., die plant of laat planten om van het geplante genot, nut enz. te hebben; 2 iem., die cultuurgewassen aanplant en kweekt, die een plantage heeft, leider of eigenaar er van is; 3 poter, pootaardappel): 1. Eer ‘t boompje is groot, is het plantertje dood; 2. een rijke planter in Del...
Jozef Verschueren (1930)
('plantər) m. (-s) I. persoon in verband met planten nl. 1. hij die plant. 2. eigenaar van een plantage. II. pootaardappel.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-s), 1. iemand die plant of laat planten; 2. eigenaar of leider van een plantage; 3. pootaardappel, poter.
Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)
Met dezen naam worden in Suriname speciaal aangeduid de leidende personen bij den grooten landbouw; ook de eigenaar van een plantage.
I.M. Calisch (1864)
Planter, m. (-s), die plant; eigenaar eener plantaadje; kolonist. *-IJ, v. (-en).
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: