Pitje
I. o. (-s); — o., 1. merg van hout; — ook fig.: wie dringt toch door de schors heen tot aan ’t pit (v. Alplien); 2. ruggemerg: een dromerige Jan Salie zonder pit of merg (Beets); 3. verstand, geest: een mens vol pit; — er zit nog pit in, geestkracht, energie; 4. (volkst.) moed: hij hee...