Wat is de betekenis van Pitje?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pitje

I. o. (-s); — o., 1. merg van hout; — ook fig.: wie dringt toch door de schors heen tot aan ’t pit (v. Alplien); 2. ruggemerg: een dromerige Jan Salie zonder pit of merg (Beets); 3. verstand, geest: een mens vol pit; — er zit nog pit in, geestkracht, energie; 4. (volkst.) moed: hij hee...

2025-07-25
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Pitje

Pitje is in 1930 vermeld in een artikel van P.H. Ritter jr. over borrel namen. Hij heeft het over 'de pruimen, die "het pitje" verschaffen, dat Grootmoeder savoureert' (met smaak verorbert). Blijkbaar werd pitje indertijd gebruikt voor pruimenbrandewijn en genoemd naar de pruimenpit. Van Dale vermeldt pit sinds 1984 in de betekenis 'borrel'. Het wo...

2025-07-25
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Pitje

m -> Petrus (Zuid-Ndl.).

2025-07-25
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

pitje

(het, -s) (ook:) teentje (knoflook). Afkooksel van gedroogde schillen [van granaatappel] met een tikje zout wat anijszaad en drie pitjes knoflook, of een aftreksel in jenever of alcohol (Sedoc 12). - Etym.: Er is enige gelijkenis met de zaden van sommige vrucjhten (noten bijv.) die in AN ‘pitten’ genoemd worden. Syn. knoflookpitje.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pitje

o. (—s), kleine pit, m.n. lichtje, vlammetje, b.v. onder de theepot: steek het pitje aan; op een laag staan, niet vooruitgaan; iets op een laag of klein pitje zetten, er niet of nauwelijks meer aan werken of aandacht aan schenken.