Wat is de betekenis van Pit (1)?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pit (1)

Pit (1) - Pit v. (-ten), zaadkorrel van alle ooftsoorten en bessen: pitten van druiven; een appel heeft 10 pitten; rozijnen zonder pitten; — de door het vruchtvleesch ingesloten steen: pitten van kersen en pruimen; zaadkorrel, kern in den steen: in den perziksteen zit de perzikpit; pitten van noten, van amandelen; — schijven, geld: hij...