pisankoor
(1886) (ook: pisekor) (Barg.) dronken. 'Volslagen pisekor zijn.' Herkomst onduidelijk. • Niewaar, meneer! Uwé heeft geen tak van een beroerte, is 't wel? - Gommes, neen! Uwé is maar alleenig een beetje pisankoor! (Justus van Maurik: Burgerluidjes: Novellen en schetsen. 1886) • Toe ginge ze na huis toe, om ’n stukkie t...