Piek
I. m. (-en), prik, steek: hij gaf mij een piek met zijn lineaal. II. (<Fr.), v. (-en), 1. kegelvormige bergtop: de piek van Teneriffe; 2. wat puntig uitsteekt, inz. een opstaand of uit het kapsel vallend bosje haar: je mag die piek wel eens afknippen; de piekjes van de hop komen al boven de grond; 3. ruimte in...