petatter
(1905) (Barg.) klap, schop, stoot, opstopper. Eigenlijk een oud dialectwoord voor aardappel. • Piet, die den grooten loeter (lummel) niet buten kan, (hij is minder sterk dan Hein. Men zegt ook wel beuren in plaats van buten) begint te guiten, te peeuwen of te piepen (huilen) waarop Kees Wit toeschiet en Hein een petatter (oorvijg) toedient, d...