pardaf (pardoef, perdaf)
I. Als tw. en bijw. Ter nabootsing van het geluid van iets dat valt of losbrandt, van een doffe klap of smak: pardoes, pats, plof; - als bijw.: met een klap, met een smak; ook: plots(klaps). Onverwacht zat ze daar perdaf op zijn schoot, CLAES 1933, 257. Den zevende pakte de reus van achter bij zijnen kraag en het kruis van zijn broek en smeet hem...