Wat is de betekenis van Pandeling?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pandeling

m. en v. (-en), persoon die door een ander voor een schuld in pand genomen is, schuldslaaf, en die voor de schuldeiser moet arbeiden, totdat de schuld door zijn arbeid is afgedaan.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pandeling

m. en v. pandelingen (schuldslaaf, iem., die wegens schuld zich zelf in pand gegeven heeft en die voor den schuldeiser moet arbeiden, totdat de schuld door zijn arbeid is afgedaan in O.- en W.-Indië).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pandeling

('pandəling) m. (-en) persoon die zichzelf in pand gegeven heeft en voor de schuldeiser zolang moet arbeiden totdat de schuld is afgedaan : -en in het rubberbedriji in Brazilië.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pandeling

m. (-en), (vroeger) persoon die door een ander voor een schuld in pand genomen werd, schuldslaaf, en die voor de schuldeiser moest werken, totdat de schuld door zijn arbeid was afgedaan.

2025-07-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Pandeling

een persoon waarover een ander pandrecht uitoefent, door een ander in pand genomen is voor een schuld, met de bevoegdheid om zijn diensten te gebruiken. Wat het pandelingschap in Ned.-Indië betreft, is het nemen van pandelingen tot zekerheid van schuld sinds 1872 in geheel Ned.-Indië verboden. Het reglement op het pandelingschap, waar dit...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pandeling

Pandeling - m. en v. (-en), persoon die door een ander voor eene schuld in pand genomen is, schuldslaaf.

Gerelateerde zoekopdrachten