Wat is de betekenis van pachter?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pachter

m. (-s), 1. huurder (van landerijen, hoeven, tollen enz.). 2. (Zuidn.) boer op een grote hoeve, onverschillig of het land al of niet zijn eigendom is. 3. (hist.) hij die tegen betaling van een jaarlijkse som het recht koopt om belastingen, imposten, accijnsen enz. in te vorderen.

2025-07-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pachter

pachter - zelfstandig naamwoord uitspraak: pach-ter 1. iemand die geld betaalt om een land of landgoed te mogen beheren en gebruiken ♢ de pachter van deze boerderij heeft het hooi al binnengehaald Zelfstandig naamwoord: pach-ter ...

2025-07-24
Woordenboek van het Kadaster

Kadaster (2017)

Pachter

Pachter is een persoon die een pachtovereenkomst heeft met de eigenaar van een perceel voor het gebruik als landbouwgrond.

2025-07-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

pachter

(de, -s) boer op een grote boerderij [ongeacht of het land zijn eigendom is], rijke boer. Nooit verplichtte het project landbouwers in de Uitkerkse polder hun grond te verkopen. Daarnaast blijft het verkoopsrecht van de pachter steeds behouden. Landbouwers die hun gronden verkochten, deden dat op vrijwillige basis. - HV, 25-01-2003.

2025-07-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

pachter

In Vl.-België in toep. op een boer op een grote boerderij, onverschillig of het land al of niet zijn eigendom is (in de standaardt. steeds: iem. die een boerderij enz. pacht); - vand.: rijke boer, en vervolgens: rijk man, rijkaard: graag de pachter uithangen.

2025-07-24
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Pachter

in de zin der geldende pachtwetgeving is hij, die op grond van een aangegane overeenkomst met de eigenaar-verpachter een hoeve of los land in gebruik heeft en daarvan de vruchten trekt.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pachter

s., hierder, pachter, hiersman.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pachter

m. -s, pachtertje (iemand, die iets pacht, inz. onroerend goed); vr. pachtster, -s, Z.-N. pachteres', v. -essen; pachtersdochter v. -s.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pachter

m. (-s; -tje) hij die iets pacht: de van een hoeve; eertijds zogen de -s van de belastingen de bevolking ten eigen voordele uit.