Overval
m. (-len), 1. onverhoedse aanval; overrompeling : een vijandelijke overval; 2. sluitijzer dat over iets anders heen valt, o.m. bevestigingsijzer voor het vastzetten van de twee vleugels van een vleugeldeur : zwartgelakte overvallen; 3. plotselinge ongesteldheid, toeval; beroerte.