Overbruggen
(overbrugde, heeft overbrugd), 1. een brug over iets heen bouwen: een rivier overbruggen; — (fig.) een kloof overbruggen, toenadering bewerken; 2. (fig.) een voorziening aanbrengen tussen twee niet aansluitende toestanden of functies; 3. (Barg.) overbrengen. verklikken.