oude doos
(19e eeuw) (inf. en pej.) oude vrouw. Vnl. Zuid-Nederlands. Stoett citeert (onder art. 2632, een ongemakkelijk (of een lastig) zeeschip) ‘het Idioticon van het Antwerpsch Dialect’ van P. Jozef Cornelissen en J. B. Vervliet uit 1900: ‘een oude doos’: een oud wijf. Zie ook doos*. • Op die wijze had zij de veertig, de akel...