opsmoezen
(1931) (inf.) aanpraten; op de mouw spelden. • Heeft ie de man een gaskachel opgesjmoesd, een stuk blik voor honderd en twintig gulden, bij zijn gezond, een soortement van blikken trommel die nog geen twee knaken waard is. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931) • Nou kan je twee dingen doen. Je kunt je blijven doodstaren op het stuk dat nog...