Oostindisch doof zijn
(1862) (oorspr. in Ned.-Indië) de schijn aanhouden alsof men iets niet hoort, wanneer men toegesproken wordt. Inlandse bedienden hadden een hekel aan hun Nederlandse bazen en deden vaak alsof ze opdrachten niet begrepen. Zo konden ze werkjes waarin ze geen zin hadden, vaak uitstellen of afschuiven op hun vrienden. • Het is de taal der fie...