Wat is de betekenis van onkel?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onkel

m. (-s), (Zuidn.) nonkel, oom.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onkel

onkel - Zelfstandignaamwoord 1. (familie) broer of zwager van iemands vader of moeder Tijdens de vakantie helpt die student mee in de winkel van zijn onkel. Woordherkomst Ontleend aan het Franse oncle. Synoniemen (Noordnederlands) oom (Vlaams) nonkel Zie o...

2025-07-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

onkel

Uitsl. in de schrijft, voor: oom. - Minder gewoon dan nonkel (zie ald.). Nog een kleine belevenis moet ik vertellen, vooraleer ik bij de andere onkels en tantes mijn nieuwjaarcomplimentje ga opzeggen, BRULEZ 1950, 162. Slechts dank zij de bijzondere tussenkomst van een onkel pastoor was hij hier nog aangenomen, LEBEAU 1962, 40. Dat gaf Mira...

2025-07-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Onkel

oom.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onkel

('onkəl) m. (-s ; -tje) nonkel, oom.

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

onkel

onkel leenwoord, alleen in België of Nederland Zie: nonkel