Wat is de betekenis van onk?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

onk

1) (19e eeuw) (onkant, oneven) (bijv. naamw.) (oorspr. Zaans, inf.) één enkele. • Een onk getal. Ik heb nog verscheie onke schoteltjes (verscheidene schotels, waarvan de bijbehoorende kopjes gebroken zijn). Wat doen ik mit zoo'n onke vaas (een eenling). (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897) • Onke: alleen. Met z'n...

2025-07-28
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

onk

(< onkant, oneven?), één enkele: Nou stond ie dan bij de Ruijter met ’n onke spie in ze zak en ’t ding kostte een maffie, HERMUS, 112.