ongenode gast
(1919) (euf.) inbreker. De uitdrukking zegt enkel dat de gast niet gewenst is. Vroeger sloeg ze op iemand die onuitgenodigd aan de feestdis verscheen. Tegenwoordig zijn de bedoelingen nog minder eerbaar. Wat zijn of haar motieven zijn (stiekem binnendringen, stelen) wordt hier verhuld. Vgl. dakhaas*; geveltoerist*; krakenzetter*; kraker*; pezer*; r...