Ongebroken
bn., 1. niet stukgemaakt: er zijn nog fijne snaren ongebroken gebleven ; 2. niet in delen gesplitst, inz. van een scheepslading die op de plaats der bestemming aankomt zoals zij bij het vertrek was ingescheept: het stoomschip Sumatra is met ongebroken lading te Rotterdam binnengekomen; 3. onverbroken: ongebroken trouw; een ongebroken eenheid.