Oneindig
bn. bw., 1. geen einde hebbende, hetzij met betr. tot uitgestrektheid of tot veelvuldigheid: het heelal is misschien niet oneindig ; de oneindige verscheidenheid en heerlijkheid der natuur; — (zelfst.) het oneindige, de onbegrensde ruimte van het heelal; — tot in het oneindige, tot in een afmeting die alle denkbare grenzen te buiten gaa...