Onbezwalkt
bn., 1. helder, glanzend: is uw binnenst rein! de spiegel van uw ziel nog onbezwalkt! (Staring); 2. onbeneveld, onbewolkt: ’t onbezwalkt azuur; 3. onbesmet, rein, vlekkeloos: onbezwalkte deugd; zijn roem bleef onbezwalkt bij ’t nageslacht leven.